Diary written by Jacob van Lennep of his journey together with Dirk van Hogendorp through North Holland, Friesland, Groningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland, North Brabant, Utrecht and Zeeland
- Details
- Links
ID
651Record Type
Diary
Date(s)
Permalink(s)
Source(s)
Amsterdam, Stadsarchief Amsterdam, 238 Archief van de Familie Van Lennep en Aanverwante Families, nrs. 289A, 289B and 289C
Additional Notes
Please contact the project team (see About) if you have additional information relevant to this entry.
Bibliography
G. Mak & M. Mathijsen (Ed.), Jacob van Lennep. De zomer van 1823. Dagboek van zijn voetreis door Nederland, Amsterdam - Antwerpen, 2018
Transcription
Dagboek van mijne reis; in 1823 door de provintiën Noord Holland, Friesland, Groningen, Drenthe, Over Yssel, Gelderland, Noordbraband, Utrecht en Zeeland gedaan, van den 28sten Mei tot den 2den September
(...)
Vrijdag, 30 mei (1823)
(...)
(289A, p. 17) Vervolgens be- (p. 18) wonderden wij op het Raadhuis (van Hoorn) het portret van (Michiel) de Ruyter door (Ferdinand) Bol, met een verschiet van Bakhuyzen. Meer voldeed mij deze schilderij dan die welke den grooten zeeheld op het Muzeum voorstelt.
(...)
Vrijdag 6 junii (1823)
(...)
(p. 42) In de liederlijke herberg het Gouden Anker (in Hindeloopen) aten wij een boterham. Hier bestond een leesgezelschap. De lijts (sic, lijst) der boeken hong in de kamer en dit kostbaar muzeum bestond uit zesentwintig werken, als b.v. Inleiding tot de geographie, Historie der kozakken, Geschiedenis der landing in Noordholland, De Star, De Letteroefeningen, De Cathechismus der natuur, De predikatie bij gelegenheid der inwijding van de kerk te Molquerum, enz(ovoort).
(...)
(p. 46) Van onze wandeling gekeerd, vonden wij in de herberg (De Wijnberg, in Bolsward) den landmeter en ingenieur Vander Kemp, die zijnen tijd hier met loopen en zijne passen te tellen zeer onaangenaam doorbracht en blijde was ons te zien en met ons onder een paar flesschen wijn zijne verveeling een wijl te bannen. Na een zeer aangenaam en vermakelijk gesprek begaven wij ons naar bed met klokslag half twaalf.
(...)
Dingsdag (sic) 10 junii (1823)
(...)
(p. 57) Te half drie plaatsten wij ons aan eene grote table d'hôte (van een herberg in Franeker). Naast mij zat aan de hoek de ingenieur en landmeter Huguenin, een aangenaam jong mensch, met wie ik veel sprak. Aan mijne linkerhand een Hollander, Rheinbach genaamd, rechter van instructie te Sneek. Over Huguenin was v(an) Hogendorp geplaatst, naast hem de rector Bake van Leeuwarden wien hij kende, vervolgens de heer Beuker Andreae, griffier van 't gerechtshof in dezelfde plaats (...). Voorts de rector van Franeker, Wassenbergh (p. 58), (...) een zeer aardig, reeds bejaard man, die gedurig Latijnsche aanhaligen op een satirieken toon te pas bracht. Behalve dezen zaten nog een twintigtal rectoren, conrectoren en praeceptoren aan tafel. (...) Op het nagerecht kwamen de hoogleraar de Crane en de predikant Delprat van Leeuwaarden van beneden. De eerste sprak druk met van Hogendorp. Te zeven ure gingen wij bij Huguenin op zijn verzoek thee drinken. Hij gaf ons veele onderrichtingen nopens Groningen, toonde ons de fraaie kaarten die hij van Groningen en Friesland gemaakt had en voerde een aangenaam gesprek. (...)
Woensdag 11 junii (1823) Van Hogendorp schonk mij thee aan mijn bed, waarin ik tot twaalf ure bleef liggen zweeten. Toen stond ik op en bevond mij wel op mijn voet na. Daar van Hogendorp op zijn vriend Philipse was gaan (p. 59) opzoeken, ging ik op de kamer van Huguenin en dronk een borrel die mij weder geheel herstelde. Wij aten zeer smakelijk met hem en eenen doofstommen schilder, een kweekeling van Guyot, thands lector in de schilderkunst te Franeker. Deze was zeer nieuwsgierig en deed vele vragen op een leitje. Hij sprak duidelijk doch hoorde niets.
(...)
Maandag 16 junii (1823)
(...)
(p. 74) In de school n° 2 (in Leeuwarden), die nog grooter en ruimer is dan de eerste, zijnde dezelve voormaals een kerk der jansenisten geweest, lazen de kinderen ons de geschiedenis voor van den goddeloozen koning Achab, over welke keus Van Hogendorp en ik elkander meemuilend aanzagen. Ik vroeg de kinderen veel over de kaart van Friesland en de soorten van grond en voortbrengselen, waar in zij wel te huijs schenen. (...)
Zondag 22 junii (1823)
(...)
(p. 111) Dus begaven wij ons het Rugezand (zoo heet deze polder) door naar de boerderij van Douwe Martens. Op ons herhaald kloppen werd niet geantwoord, doch een van de kinderen des boers leidde ons binnen. In eene groote kamer zat eene boerin. (...) (p. 112) Vervolgens wees zij ons het huis, uit vijf ruime kamers bestaande, in eene derwelker de portretten der gansche familie hingen (...), eene groote kerken en de kelders, een korenzolder waarop een vertrek vol ster en meetkundige werktuigen enz(ovoort). (...)
Vrijdag 4 juli (1823)
(...)
(289B, p. 22) Na een half uur toilette keerde ik in de zaal (van een herberg in Meppel) en vond Van Hogendorp wat nader aan een schuifraam zitten en zeer druk met de kleinste der dames over het fraaie weder en de slechte wegen enz(ovoort) enzo(ovoort) sprekend. Het ijs dus gebroken vindende, zettede (?) ik mij tusschen beide en mengde mij in het gesprek, al leenende (sic, leunende) op den rug eene stoel die ik gestadig nader aanschoof. Die (dame) met de bruine oogen was vrolijk en geestig, wist zeer goed op alles te antwoorden en konde overal van mee(p. 23)praten. Nu werden van beide zijden alle pogingen in 't werk gesteld om elkanders namen uitte (sic, uit te) visschen. Dit wisten wij weldra. Zij kwamen van Groningen en gingen met een lastigen voerman (die haar tegen haarl(ieder) zin te Meppelt deed overnachten, daar zij te Zwol dien avond hadden willen komen) naar Zutphen, de eene om tot Arnhem, de andere om naar Rekkenburg nabij Emmerik te gaan. Deze, de jongste namelijk, werd door de andere freule genoemd, terwijl de meid uit de herberg dien titel aan beiden gaf. Nu kreeg ik, daar mij de jongste onderricht vroeg omtrent haar reisroute, de kaart, liet kaarssen komen en maakte gebruik van deze gelegenheid om vlak naast haar te gaan zitten en haar alles wat zij weten wilde dus zeer vertrouwelijk ('t geen hare doofheid noodzakelijk maakte) aan te toonen. Vervolgens verhaalde zij mij dat zij van deze zomer een reis naar Zwitserland zoude doen, enz(ovoort). Ook ik toonde haar aan welken weg wij tot nog (toe) genomen hadden. Toen ik aan het Gaasterland gekomen was, riep zij ook blijdschap uit: "O! Daar is mijn broer grietman van!" Nu was ik omtrent haar georienteerd en wist dat zij eene freule De Marees van Swinderen uit Groningen was. De kaart weggelegd hebbende nam ik een allerzotst boekje over Drenthe dat ik 's morgens gekocht had, en deed beide over eenige belachelijke passages schateren van lachen. (p. 24) Te negen ure kwam de meid, door mij te voren onderricht, en vroeg of zij niet maar voor ons te samen dekken zoude. Ik hield mij over deze vraag zeer verstoord en zeide aan de dames dat indien zij verkozen alleen te soupeeren, wij vertrekken zouden, doch dit kwan natuurlijk niet in bedenking. (...)
Maandag 7 julii (1823)
(...)
(p. 36) Wat het onderwijs (in de kolonie Frederiksoord) betreft. Men zegt in de school dat het zelve zich tot schrijven, rekenen en lezen bepaalt en dat slechts als er tijd over is aardrijkskunde, vaderlandsche geschiedenis en stijl geleerd worden. Doch uit gesprekken met colonisten heb ik opgemaakt dat deze bijvakken zeer veel tijd wegnemen. En welk nut doen zij aan menschen bestemd om achter de ploeg te loopen of de spade in hand te nemen? Maken zij hen niet te onvrede met hun lot? Bepalen zij hunne gedachten niet tot voor hen onnoodige zaken? (...)
Woensdag 9 julii (1823)
(...) (p. 50) Naast de herberg (het logement van Zeverijn in Joure) was de school. Door een raam telden wij in dezelve vijftien astronomische kaarten en bewonderden de opvoeding der Jourische kinderen. (...)
Vrijdag 11 julii (1823)
(...)
(p. 61) Beneden (in het raadhuis van Kampen) zagen wij eene nette groote kaart van het Kampeneiland. (...)
Woensdag 30 julii (1823)
(...)
(289C, p. 15) In dene der hoeken (van de Walburgiskerk van Zutphen) ziet men eene oude doopvont staan van koper met zilver en goud gemengd (?). Dezelve is wel tien voet hoog en het deksel wordt met een hefboom afgelicht. Het bekken rust op acht leeuwen en draagt vier beeldjens aan de vier kanten. Op het deksel prijken de afbeeldsels van Joseph en het kind Jezus (dat van Maria is gesloten) door een engel bekroond, van kolommen omringd waartegen acht beelden staan, en met drie op een geplaatste verhemelten bedekt, (p. 16) tegen welke de apostelen en evangelisten staan. Het geheel draagt een wereldkloot in top, waarop een pelikaan zit die zijne jongen voet. Om den rand van het deksel staat geschreven in uitgehouwene letters: "wij kerckmeesteren Jan Alard ende Jan de Witt hebben doen maecken binnen ons leven deese metaale fonte, verstaet wel als men schreve bijftien hondert en zeven en twintigh." (...)
(Maandag) 18 augustus (1823)
(...)
(letter 15, p. 11) U(ur) 1/2 9 gingen wij den straatweg gedurende een quartier uur op (van Vianen) naar Vijverlust, waar wij ons bij den generaal Blanken aanmelden, die ons bij uitstek vriendelijk ontfing, zeer veel nopens de waterstaten verhaalde, eene fraaie kaart ten geschenke meegaf en zijne complimenten aan onze vader verzocht. Ook gaf hij ons inlichtingen nopens onze (?) voorgenomene reis over de Vijf Heerenlanden en een bevel mede aan al zijne onderhoorige opzichters om ons alles te laten zien en alle inlichtingen te geven die wij verlangden. (...)
(Woensdag) 27 augustus (1823) (letter 16, p. 28) 's Morgens te 6 ure stond reeds een wagen gereed ons een gedeelte van het eiland (Walcheren) te doen zien. Met eene reiskaart, een werkje over Walcheren en eene kaart van dat eiland ons door (advocaat) Paspoort bezorgd, reden wij af, kwamen de stad (Middelburg) uit en een slagboom door. (...)
Bram Vannieuwenhuyze
16 Jan 2023 08:25:19
20 Sep 2023 09:47:25