Den Haag, 13 Dec(ember) 1883. (...)

(...) De tentoonstelling heeft zooals het met dergelijke ondernemingen altijd gaat tevredenen en zeer veel ontevredenen gemaakt. En mét redenen want er is in vele opzichten gedwaald. Er zijn fouten gemaakt en zoowel de inzenders als de leden van het comité enz. hebben redenen gehad van ontevredenheid.
De jury heef niet de minste fouten gemaakt. Ik had het niet zóó kunnen voorzien en niet tegenstaande alle zorg zijn er zeer treurige vergissingen ingeslopen. Hoe het b(ij)v(oorbeeld) mogelijk is geweest, dat prof. Veth de kaart van den heer Cateau van Rosevelt in den catalogus slechts als door het Departement van Koloniën ingezonden vermeldde en niet tevens door den heer v(an) R(osevelt) zelf is ons onbegrijpelijk. Prof. Veth, was in het bezit van den originelen Sur(inaamse) Catalogus en bij onze vergadering heb ik er speciaal op gewezen. Het is jammer en vooral omdat aan het Departement van Koloniën het diplome d’honneur is toegewezen uitsluitend voor de kaart van R(osevelt).
De commissie belast met de regeling van alles wat de koloniale inzendingen betreft heeft zich tot den Minister van Koloniën gewend en verzocht het diplome d’honneur aan V(an) R(osevelt) af te staan. Ik heb al het mogelijke aangevend redres te krijgen en mij daar door zoo ’t schijnt de ongenade van prof. Veth op den hals gehaald. Met de beslissing der jury – ofschoon zelf lid – kon ik eerst kennis maken toen het officieel verslag – dat foutief stuk – verscheen. ’t was toen te laat al wat ik deed bleef vruchteloos. (...)

(...) 15 dec(ember).
Gisteren avond thuis komende vond ik uwer brief van 20 nov(ember) j(ongstleden). Ik kan u bepaald meedeelen dat de kaart van den heer V(an) R(osevelt) eene goede, ja de beste plaats der kaarten op de tentoonstelling innam. Het spijt mij dat de kaart van den heer Loth niet is afgeteekend zoaals hij verlangde, maar ’t was mij niet mogelijk en ik heb er meermalen op gewezen, er was echter zooveel te doen, dat men het comité dit verzuim niet kwalijk kan nemen. (...)